De Wijerroute (4,3 km)

Wanneer: altijd open
Kostprijs: gratis

In en rond het domein wemelt het van de vijvers. En dus ook van de… watervogels. Die vinden lekkernijen in de vijvers van het nabijgelegen Bokrijk. Loop 1,5 uur langs de vijveroevers en bekijk het spel van kikkers en watervogels. Volg de oranje vlagjes.

Boomkikker

Sinds enkele jaren is het bijzondere gekwaak van de boomkikker ook terug sporadisch op Domein Kiewit te horen. Het is nog even wachten op een doorbraak, we hopen alleszins op meer. In de toekomst willen we ons (maai)beheer nog meer inrichten op deze soort.

De boomkikker is een kleine grasgroene kikker met een voorkeur voor lage struiken rond poelen of vijvers. Het is ook een goede klimmer dankzij de zuignapjes of hechtschijven aan het einde van de vingers en de tenen. Hiermee klimt hij moeiteloos in bomen tot op een hoogte van 10 meter. Het bijzondere aan de hechtschijven is dat deze wel aan bomen en struiken blijven ‘plakken’ maar geen vuil verzamelen. De boomkikker heeft hierdoor nooit vuile pootjes. Iets wat de wetenschap tot op de dag van vandaag niet kan verklaren.

De boomkikker maakt zijn typische geluid met de kwaakblaas onder zijn keel. In tegenstelling tot heel wat andere kikkers heeft de boomkikker geen wangblazen. Maar hij kan de kwaakblaas onder zijn keel zo ver uitrekken dat deze bijna net zo groot is als de kikker zelf en quasi-doorzichtig! Alhoewel de groene boomkikker ook buiten het paarseizoen van zich laat weten, kwaakt hij toch het luidst tijdens het paarseizoen. Dan laten de mannetjes van zich horen om de vrouwtjes te lokken. Toch zijn er ook heel wat boomkikkermannetjes die geen geluid maken. Dit zijn de zogenaamde satelliet-mannetjes. Zij kwaken niet maar proberen gewoon om een door een kwakend mannetje gelokt vrouwtje te bespringen. Een satelliet-mannetje hoeft hierdoor geen energie te steken in het zoeken naar een vrouwtje of geluid maken.

Alhoewel de boomkikker van nature grasgroen van kleur is, kan hij donkerder groen worden. Dit doet hij niet om op te gaan in de natuur rondom hem. Het verkleuren gebeurt onder invloed van temperatuur, vochtigheid en stress. Hoe meer zorgen de boomkikker heeft, hoe donkerder zijn kleur.

Everzwijn

Het wilde zwijn of everzwijn is de voorouder van ons ‘roze’ varken. Er zijn dan ook heel wat gelijkenissen zoals bijvoorbeeld de typische ‘varkensneus’, een snuit met wroetschijf.

everzwijn

In tegenstelling tot Wallonië, waar everzwijnen nooit weg geweest zijn, is het wilde zwijn in Vlaanderen pas sinds de laatste decennia terug in opmars. Ook in de Wijers leeft een grote populatie everzwijnen. Hoewel ze zich overdag nauwelijks laten zien, kan je ook op Kiewit niet naast hun sporen kijken.

Hun dubbele, gehoefde tenen laten een typisch spoor achter, maar vooral de vele  omgewoelde wroetplaatsen verraden hun aanwezigheid. Die zijn het gevolg van hun zoektocht naar eten. Met hun forse wroetsnuit gaan ze op zoek naar smakelijke engerlingen en eetbare wortels. Dat doen ze vooral in seizoenen waarin er geen eikels en andere noten te vinden zijn in het bos. Want alhoewel everzwijnen alleseters zijn, hebben ze toch een lichte voorkeur voor plantaardig voedsel.

Naast de wroetplaatsen kan je ook ‘modderbaden’ en ‘schuursporen’ vinden. Wilde zwijnen houden hun huid en vacht parasietvrij door geregeld een modderbad of zoel te nemen. Het bad op zich doodt de ongewenste gasten niet, maar het maakt het makkelijk om ze te verwijderen. De opgedroogde modder wordt – inclusief parasieten – verwijderd door tegen boomstammen te schuren. De bomen die de evers daarvoor gebruiken, zijn herkenbaar aan de schuursporen op ongeveer een halve meter boven de grond en staan meestal in de buurt van de zoelplaatsen.

Roerdomp

De kans is groot dat je tijdens deze wandeling een blauwe reiger kan spotten! De zeldzamere reigersoorten zoals de roerdomp en het woudaapje spotten, dat zou echt een buitenkansje zijn! De woudaap is onze kleinste reiger en is niet groter dan een waterhoentje. Het mannetje heeft een zwarte kruin en rug. De vleugels en de buik zijn roomkleurig. Het vrouwtje is bruiner en meer gestreept. Ze heeft lichtbruine vleugels. Hierdoor kan zij zich nog beter verstoppen tussen het riet. De roerdomp is een compacte geelbruine reiger. Zijn donkere verenpatroon zorgt ervoor dat ook hij haast onzichtbaar is tussen het riet.

blauwe reiger
roerdomp
woudaap

Beide reigersoorten hebben een gelijkaardige levenswijze. Je vindt ze in de buurt van  zoetwatermeren, rietvelden en met riet, wilgen of lisdodde begroeide oeverzones van vijvers en sloten met proper, stilstaand of traag stromend water, rijk aan allerlei waterleven. Hier vissen ze bij schemering van op de kant, van op rietstengels of overhangende takken. Hun voedsel bestaat uit vis, amfibieën en allerlei ongewervelden. Als nestplaats kiezen deze reigersoorten meestal puur riet of struikgewas in ondiep water.

Typisch voor beide soorten is de ‘paalhouding’ die ze vaak aannemen. Ze staan dan roerloos, kaarsrecht en met de snavel omhoog tussen het riet. Zo zijn ze haast onzichtbaar voor eventuele lekkere hapjes of vijanden.

Voelt het woudaapje zich echt bedreigd dan vlucht hij zich vaak rennend en klimmend als een ral in plaats van weg te vliegen. Hij dankt zijn naam dan ook aan de typische manier waarop hij  zich van rietstengel naar rietstengel verplaatst. Het meest bijzondere aan de roerdomp is zijn roep. Deze wordt vaak omschreven als het geluid van een misthoorn. Het eerste deel van zijn naam ‘roer’ betekent ook ‘riet’. Daarom wordt de roerdomp ook vaak ‘rietreiger’ genoemd.

Libelle

Libellen behoren tot de grootste vliegende insecten in Vlaanderen.  Je kunt ze makkelijk herkennen aan het lange achterlijf en de brede, niet opvouwbare vleugels. De grote facetogen vormen het grootste deel van hun kop. Aan de hand van de vleugels kan je de groep van de libellen opdelen in twee ‘onder ordes’. De eerste onder orde is deze van de ‘echte libellen’. Hun achterlijf is robuuster en breder. Hun achterste vleugels zijn iets breder dan de voorste vleugels. Deze  ‘Echte libellen’ kunnen sneller vliegen dan libellen van de tweede onder orde namelijk ‘de juffers’. Deze juffers hebben een veel slanker achterlijf en vliegen trager. Ze hebben vier dezelfde vleugels en kunnen niet zo snel vliegen als de ‘echte’ libellen.

Een libellenvrouwtje zet haar eitjes in of vlakbij het water af. Waar de eitjes ook afgezet zijn, er komt steeds een larve uit die tijdens zijn hele larvenstadium onder water leeft, eet en groeit. Deze libellenlarven zijn echte jagers en voeden zich met andere waterinsecten. Deze libellenlarven moeten geregeld ‘vervellen’ om te kunnen groeien. Na elke vervelling zijn de larven weer wat groter dan ervoor! De meeste libellenlarven leven één tot bijna twee jaar onder water. Maar er zijn ook soorten die drie tot bijna vijf jaar onder water doorbrengen alvorens ‘uit te sluipen’.

Een volgroeide larve heeft nog één vervelling voor de boeg: de vervelling van larve naar volwassen libelle. De volwassen libellenlarve kruipt uit het water en zoekt een gras- of rietstengel langs het water. Daar gaat de libellenlarve aan hangen en vervelt. Na de vervelling is de libelle aanvankelijk nog kleurloos en te zacht om te vliegen. Pas na enige tijd uitharden is hij klaar voor zijn eerste vlucht en vliegt weg van het water, meestal naar de eerste de beste boom of struik. Het lege larvenhuidje blijft achter langs de waterkant.

De jonge libellen gaan op jacht zodra hun lijf uitgehard is en de vleugels droog zijn. Ze moeten namelijk hun energiereserves opbouwen. Hiervoor jagen ze op allerlei vliegende insecten. Als de jonge libellen voldoende krachten opgedaan hebben, gaan de mannetjes over tot het zoeken van een geschikte plek om de eitjes af te zetten. Heeft een mannetje zo’n plekje gevonden dan grijpt hij een voorbijkomend vrouwtje onmiddellijk vast en vindt de bevruchting plaats waarna het vrouwtje de eitjes kan afzetten. Juffers leven, eenmaal volwassen, ongeveer één tot enkele weken. Echte libellen leven maximum twee maanden.

Contact